Het leven op het Christelijk Gymnasium van Zetten, van 1864 tot 1908

De weg naar Zetten.

Halverwege de 19de eeuw was de Betuwe een geïsoleerde, economisch achtergebleven, nog niet ontsloten regio en dat gold in nog sterkere mate voor het dorp Zetten, centraal gelegen maar zonder geregeld openbaar vervoer, zonder een bevaarbare rivier tot aan het dorp en tot 1882 verstoken van een spoorverbinding.

In de eerste jaren van het Gymnasium was het dus vaak een hele onderneming om op school te komen.

Oud-leerling K. Janzen herinnert zich hoe hij in 1867 vanuit Oosterbierum (Fr) naar Zetten reisde. Eerst werd hij door zijn vader naar de stoomboot in Harlingen gebracht om vervolgens over te varen naar Amsterdam. Na overnachting in Amsterdam ging het de volgende dag per trein naar Utrecht om daar te overnachten bij zijn broer, die in Utrecht studeerde. De volgende morgen reisde hij per trein naar Ede en per diligence naar Wageningen en dan over het Lexkesveer naar Zetten. De reis strekte zich uit over drie dagen.

Een leerling uit het zuiden van het land spreekt over de reis van Breda naar Moerdijk per spoor, vandaar ging het per boot naar Rotterdam. Per Rijnspoor reisde hij dan via Utrecht naar Arnhem en vervolgens per tentwagentje over de Rijndijk naar Zetten vervoerd te worden

Stel je voor dat je in een afgelegen boerendorpje op Zuid- Beveland of Walcheren woonde, dan bracht je vader je eerst met de boot van Middelburg naar Rotterdam en vandaar de volgende dag met een andere boot richting Arnhem. Tegen de avond arriveerde je dan bij het Lexkesveer en werd je tenslotte met een karretje naar Zetten gebracht.

Later werd het allemaal wat makkelijker, want er werd steeds meer spoor aangelegd. In 1882 kreeg Zetten zijn eerste spoorwegstation en kwam een stuk van de Betuwelijn gereed, die in 1885 doorgetrokken was tot Dordrecht en in 1886 kwam dat het traject Amersfoort – Kesteren erbij. Vanuit alle windrichtingen werd Zetten nu veel beter bereikbaar.

Vooral in de beginjaren vormden de leerlingen een zeer bont gezelschap.

Oud-leerling W. Maan herinnert zich: Zij kwamen uit verschillende plaatsen, zelfs uit Bohemen, Oost- en West-Indië. Onder die allen waren er uit adellijke en deftige geslachten, maar ook zonen van predikanten en middenstanders. Zelfs die het veld hadden geploegd of het vee hadden gemolken. Zij waren zeer uiteenlopend van leeftijd en ontwikkeling. Sommigen hadden reeds als Evangelist onder “modernen en Roomschen” gearbeid, onderen kwamen weer van de lagere school, kostschool of HBS of hadden al een acte van hulponderwijzer veroverd. Er was ook een ex-bakker die ook gehuwd was en met vrouw en kinderen zich verheugde in een eigen gehuwden woning. Het gymnasium was de wereld in het klein. Er werd naar eigen zeggen veel en serieus gestudeerd, veel en serieus aan godsdienst gedaan en ook heel veel lol gemaakt, ook ongeoorloofde lol.

 

Een gewone schooldag in de jaren 80

Verschillende oud-leerlingen vertellen in het Gedenkboek hoe in de loop van de jaren de werkdagen ingericht waren. Niet alle bijzonderheden zijn gelijk en er zullen ook dingen veranderd zijn. Maar samenvattend komt toch een veelzeggend beeld naar voren.

6.00 u. Renes, de schoolknecht maakt de leerlingen wakker door een rondgang met de bel

6.30 u. Koffietijd, wie ontbrak kreeg ook later geen koffie meer

7.00 u. aan de studie, binnen of buiten, sommigen waren echte ‘peripatetici’

8.00 u. ontbijt met tarwe- en wittebrood en een kopje thee zonder suiker, ’s zondags met suiker. Ds Van Lingen spreekt een stichtelijk woord, waarna ieder zijns weegs kan gaan. De meeste jongens gingen naar de gymnastiekloods achter de school om zich nog even te oefenen

9.00 u. de lesdag begint met een gebed van Ds Van Lingen, de lessen duren tot 12 uur

12.00 u. koffie-uurtje met een boterham, wederom gevolgd door gymnastiek of wandeling

13.00- 16.00 u. middaglessen behalve op woensdag en zaterdag

16.00 u. de warme maaltijd: aardappelen met groente en rijst met krenten en als toetje een door allen gezongen psalmvers. Daarna vrij tot ongeveer 18 uur

18.00 u. Theetijd. Bij die gelegenheid werd veel en vaak gezongen.

Repertoire: het ’schoollied’ Zetten ist das schönste Dörflein, Io vivat, Integer Vitae en Es braust ein Ruf wie Donnershall

19.00- 21.00 u. huiswerk maken, vooral schriftelijk werk

21.00 u. nogmaals een rondje thee met een boterham, afgesloten met bijbellezing en psalmgezang. Studeren tot 23 uur.

23.00 u. Iedereen naar bed.  Heerlijk, geen journaal, geen talkshow.

Intermezzo

Zetten ist das schönste Dörflein, zum, zum

Weil es an der Linge liegt,zum,zum

Da sind viele hübsche Mädchen

Aber keines hat mich lieb, zum, zum

Und es fällt mir so schwer

Aus einander zu geh’n

Wenn die Hoffnung da nicht wär’

Auf das wieder-wiederseh’n

Lebwohl, lebewohl, lebwohl (bis)

Lebwohl, auf wiederseh’n

 

Wie waren de leraren?

In het Gedenkboek staan de namen van 63 leraren die van 1864 tot 1908 in Zetten gewerkt hebben. Niet allemaal hebben zij een onuitwisbare indruk achtergelaten bij de jeugdige en soms ondeugende gymnasiasten. Toch springen er een paar uit, die bovendien lang aan de school verbonden waren.

Dr Lamers: de eerste rector en tot zijn dood in 1882 leraar klassieke talen.

Hij was klein van postuur, smal van taille, de ene hand wat stijf. Hij had een monotone stem, zwaar of dof. Hij was buitengewoon goed onderlegd in de klassieken. Politiek of godsdienst hoorde men niet van hem.

Hij was iemand die zich niet gaf en zijn gevoelens voor zich hield. Hij woonde op zichzelf eerst op school en later in een kamertje boven het logement van Cochius. Hij had de in onze ogen zeer onpedagogische gewoonte repetities terug te geven in volgorde van oplopend aantal fouten en daarbij de foutlozen zeer te prijzen en de leerlingen met veel fouten belachelijk te maken. De hele klas gierde dan en Dr Lamers genoot, vertelt een leerling. Enigmatisch dus en een beetje sadistisch ook?

Tot ’s mans vaste gewoonten hoorde ook het vertellen van stereotype en periodiek wederkerende anekdoten die hij 5 minuten voor het einde van de les vertelde. Meestal erg flauw, maar hij moest er zelf steeds erg om lachen, waarmee de leerlingen op de meest luidruchtige wijze instemden met mond en hand en voet. Dit herhaalde zich twee of drie keer. De gewoonte was zo vast dat in de andere lokalen de leraren precies wisten hoe laat het was als het rumoer uit de klas van de rector begon. “Maar leren deden wij, geloof ik, wel goed.”

De heer J. Vermaat: van 1870 tot 1900.

Een man met een hart van goud en een wandelend pakhuis van parate kennis. Hij gaf les in Nederlandse taal, geschiedenis, natuurkunde en wiskunde, bijnaam “de loodlijn”. Wat kon men daar een massa leren. Zijn lessen Nederlands waren prachtig, hoe kranig leerde hij daar de weetgierige leerling de grondbetekenis der woorden uit het Middel Nederlands of Gotisch of zelfs Sanskriet te verstaan.  Niet al te strak in de orde. Er waren wel eens jongelui die het hem moeilijk probeerden te maken. Hij kon geen bloed zien.

Iemand sneed zich, onder de les, met opzet in zijn vinger en toonde de wond. Toen bezwijmde meneer Vermaat.

Hij was een nobel man. Eens gebeurde het dat een jongen die vaak herrie maakte hem in zijn baard greep van boosheid over vermeend onrecht, wat een grote ontsteltenis bracht. Toen Ds Van Lingen het hoorde, kreeg hij de boodschap dat hij het gymnasium moest verlaten, wat algemeen voor hem een rechtvaardige straf werd geacht, maar de eerste die naar Van Lingen stapte om gratie te vragen was de heer Vermaat. Toen men dat hoorde rees hij zo in aller achting, dat men voortaan geen plagerij meer duldde.

Dr Van Deventer: van 1880 tot 1891

Onder de leraren die buitengewoon knap waren hoorde Dr Van Deventer.

Ervaren als geen ander in Grieks, Latijn, Frans, Duits, Engels, Noors, Spaans en Italiaans, was de man totaal ongeschikt voor klassikaal onderwijs, vanwege zijn enorme doofheid. De man zelf was van een nobel karakter, hij, de kleine, levendige, belangstellende man. Hij had onze hartelijke sympathie en leefde met de jongens mee, voor zover dat kon. Helaas was het op de les bij hem een geschreeuw dat het gebouw daverde en in de klas ernaast bijna geen les gegeven kon worden. Het is te begrijpen dat op deze wijze van Grieks leren op de les geen sprake was. Men deed dat dan ook voor zichzelf of kreeg begeleiding van anderen of bij hem thuis. Na zijn vertrek werd hij privaatdocent.

Een goede grap.

Het Gedenkboek staat vol met grappen en grollen die de leerlingen onderling en naar de docenten en internaatleiding uithaalden. Veel grappen hebben een strikt agrarisch karakter zoals het uit slaap houden van iedereen door telkens een andere leerling midden in de nacht hanengekraai ten gehore te laten brengen, zodat de leiding die op zoek ging naar de boosdoener, tenslotte moest afdruipen.

Sommige grappen waren leuk en sloten aan bij recente natuur- wetenschappelijke inzichten.

Een oud-leerling vertelt over een natuurkundeles, het was omstreeks 1880.

Nog levendig herinner ik mij een natuurkundeles, waarop een electrische batterij in werking gesteld zou worden. Het voornemen was bepaaldelijk leerrijk….maar ieder wist dat onze natuurkundeproeven nooit lukten, omdat de hele potten- en pannenwinkel in een veel te vochtige  kast geïnstalleerd was. We zouden nu een proef krijgen als we nog niet beleefden. Er heerste een zekere spanning. Mijnheer wreef en sloeg dat het een liefhebberij was. Nu zou het gaan. Nu moest het lukken. Moppen werden onderdrukt, ijzige stilte heerste in de klas. Daar stonden jongens van veel praat, nu zonder enig lawaai. Dat gebeurde maar zelden. Mijnheer zag die jongens , met hun grote monden en te grote durf al schokken en schrikken. Maar de jongens waren er ook nog….”Het gaat, het gaat”, jubelt mijnheer. En wij- afspraak met de ogen, door ieder begrepen- gaven elkaar de hand, één grote kring, allen verbonden met de helse machine. Mijnheer, zeker van zijn zaak, werpt nog één blik eerst op de batterij, dan op de mannetjes en lacht nogmaals fijntjes……. Opeens……. Daar valt de hele zaak tegen de wereld. Zo een stroom, zo een schok, daar waren zij niet tegen bestand en mijnheer had er niet op gerekend. Mijnheer lachte nog éénmaal fijntjes …..en toen  was het uit: het stuk was mooi in elkaar gezet. Ieder speelde zijn rol goed en de opvoering slaagde prachtig. Wij lachten het laatst!

Een vervelend conflict.

Tijdens het leraarschap van drs G. Oosterhuis, hij was emeritus predikant en hij gaf Hebreeuws en wiskunde, was stijl in de leer, “van Frieschen oorsprong” en van 1886 tot 1900 aan het gymnasium verbonden, kwamen de schoolleiding en een groep leerlingen tegenover elkaar te staan. Een oud-leerling aan het woord: de vaan van het oproer is ook eens opgestoken en het dreigde toen een ogenblik nogal ernstig te worden. Ds Oosterhuis wilde dat wij deel 2 van “Kempees”, een wiskundemethode, zouden aanschaffen. De meeste leerlingen vonden dat niet nodig, omdat er toch maar een paar bladzijden uit behandeld werden. Nu waren er in de klas al heel oude heren, mannen met baarden en snorren, ver over de 20 en die wilden niet meer als schooljongens behandeld worden. Ze deden hun beklag en wezen op hun beurs. Het mocht niet baten, Oosterhuis week niet. Nog werd een week gelegenheid gegeven en dan zou verwijdering uit de klas komen van allen die het boek niet hadden. Er werd rondgevraagd: van de ongeveer 20 leerlingen werden 17 weggestuurd. Verscheidene leerlingen stonden nu op het punt de school te verlaten sommigen deden dat later ook aan het eind van het schooljaar. Toegeven kon niet van de zijde van de leraar en de directeur, want het gezag moest gehandhaafd worden. Na enige dagen van staking werd het opgegeven strafwerk gemaakt en ingeleverd, ook door de mannen met baarden.

Intermezzo

Het gymnasiumgebouw.

Van buiten was het een mooi ogend, wit herenhuis, gelegen op een plek waar drie wegen samenkwamen, ongeveer op de locatie van het tegenwoordige Schweizerplantsoen. Voor Van Lingen het kon kopen in 1865 was het een herberg annex bakkerij. Later werd er telkens een stuk bijgebouwd, al naar gelang de behoefte van de school. Eenheid van bouwplan ontbrak geheel. Het werd een ratjetoe. De salon, de ruime huiskamer en de leraarskamer waren netjes gestoffeerd, maar de lokalen achter deze drie vertrekken waren uiterst primitief en kaal. Het hele meubilair bestond uit een paar langwerpige tafels, waaromheen de leerlingen aan lage banken zaten, een paar schoolborden, een ezel en een landkaart. Dan volgde de grote eetzaal, waar de directeur en zijn vrouw, de interne leraren en de gymnasiasten dineerden, de grote kachel in het midden tussen twee pilaren en het oude pijporgel. Op de verdiepingen waren de talrijke kamertjes voor de interne leraren en de leerlingen.

Alle ruimtes op een verdieping droegen een eigen naam zoal Kraton, Genie, Kleine Artillerie en Grote Artillerie. Op de kamers van de jongens was geen verwarming. Als geheel bood het inwendige, zowel van de leslokalen als van de kamers een beeld van grote soberheid, om niet te zeggen armoede.

Vrijetijd, cultureel leven en hoogtijdagen.

Op zondag ging men ter kerke, naar keuze in Andelst of in de oude Hervormde kerk van Zetten, dan wel naar de Vluchtheuvel, waar Heldring en later Pierson preekten of naar Hemmen of tenslotte in het gymnasiumgebouw zelf waar Ds Van Lingen alles nog eens dunnetjes over deed, waarbij hij soms zo indrukwekkend predikte dat niet alleen bij de gelovigen maar ook bij dominee zelf de tranen over de wangen biggelden. Het is bekend dat het de jongens een tijd lang verboden was in de Vluchtheuvel te kerken omdat de meisjes van de Normaalschool te veel toenadering ondervonden van de gymnasiasten. Twee jongens werden gedoogd, nadat ze plechtig hadden beloofd zich verre te houden van de dames en zich alleen te richten op het woord Gods.

Overigens werden de uren des Zondags met wandelingen in de schone Betuwe, langs de Linge, en met lezen, schrijven aan de familie en gezellig verkeer, spelletjes of met zang en pianospel in de ruime eetzaal, doorgebracht.

Hoogtijden waren ook de dagen waarop de leerlingen een rijtoer mochten maken naar de Grebbe, naar Berg en Dal of Kleef of naar Oosterbeek. Een enkele maal werden zulke tochten ook te voet gemaakt.

In de winter werd er geschaatst. Daarvoor hoefde men niet naar Thialf, maar kon zijn lol op in Hemmen op de bevroren slotgracht of op de Kom en in Hien op de Strang.

In Hemmen kwamen de leerlingen de meisjes tegen van de Zettense Opleidingsschool voor Onderwijzeressen. Een oud-leerling schrijft daarover: en het was goed voor onze ontwikkeling dat we te Zetten ook Jonge Dames zagen, ik geloof dat het nog beter geweest was als er een gepaste gelegenheid was geschapen om elkaar (regelmatig) te ontmoeten. Want nu kwamen Cerberus en mannenvrees op de proppen en de vrouwenliefde niet tot haar recht. Wij (hier spreekt één van de oude mannen van het Gedenkboek) waren toen al voor een goed gedisciplineerde coëducatie en onze mening daar omtrent is in de loop der tijden eerder vaster geworden dan afgenomen. Contact zoeken was soms levensgevaarlijk: het spieden door de open tuindeur naar de Normalen heeft mij een keer bijna het leven gekost. We waren met zijn tweeën. De tuinman zag ons en die werd zo kwaad dat hij de scherpe schop waarmee hij aan het spitten was, naar ons hoofd smeet, zó dat ze rakelings langs mijn nekspier vloog. Veel liefdesbanden, serieuze en minder serieuze werden er door opeenvolgende geslachten in Zetten aangeknoopt, maar slechts zelden hebben zij tot een huwelijk geleid, daarvoor waren zij te “praematuur”. Tot de grote zomergenoegens behoorde ongetwijfeld ook het zwemmen. Zwemmen in de Linge was maar kinderwerk, zwemmen in de grote kolk bij het station Hemmen-Doodewaard was pas mooie sport en een gezellig woensdag- of zaterdagmiddag uitstapje.

Aan het begin van de zomer als de grote kersenboogaard achter de gymnasiale moestuin pronkte met de robijnen vruchtjes, was het altijd groot feest. Iedereen werd overvloedig op kersen onthaald en mocht ongelimiteerd eten. En als in het najaar de slacht van gymnasiale boerderij -ja, die bestond ook- had plaatsgevonden, werden bij het avondeten grote schalen beladen met “balkenbrij” opgediend, ook een groot feest.

De verjaardagen van zowel mevrouw als van dominee Van Lingen werden groots gevierd. De oudste leerlingen gingen in de nacht tevoren niet naar bed, maar de nachtelijke duisternis in om “groen” te halen en werd de grote eetzaal in een bloemenhof herschapen, waar dan “s avonds “fuif” was.  Menige particuliere tuin bleef rond die dagen ontredderd achter.

Het verenigingsleven.

Naast de gelegenheden zich op eigen initiatief vrij te verpozen bestond op het gymnasium een bloeiend georganiseerd verenigingsleven  waar men zich op allerlei gebieden kon oefenen en bekwamen. Allereerst moet de oratorische vereniging Chrysostamos genoemd worden. Opgericht in 1865 heeft hij met ups en downs de verhuizing naar Arnhem  gehaald en is daar weer tot bloei gekomen. De oud-leerlingen spreken met veel lof over wat ze daar leerden.

De zaterdagavond was voor lezingen met discussie. Professor Biesterfeld, nee niet die, die was geen professor, sprak er zeer eloquent over de “kunst van het spreken”, zo bijt de slang in zijn staart, maar ook leenden de leden hun oor aan Ds Van Melle die gloedvol sprak over “Mackay, den apostel van Oeganda”.

Deze twee voorbeelden zouden moeiteloos aan te vullen zijn met honderden andere, ware het niet dat titels en inhoud zijn verdwenen in het grijs der tijden.

Wat werden daar reuzenvragen, levensvragen, letterkundige en historische kwesties in een handomdraai eens en voor altijd opgelost.

Dan was er gymnastiekvereniging Arena. Achter het gebouw van het gymnasium lag een grote speelplaats met een kegelbaan links en een ruime loods met gymnastiektoestellen rechts. In het midden stond een pomp en men zag er een primitief badhuisje staan. Je kon er ook vrijwillig oefenen in de wapenhandel en een brevet bemachtigen op de degen of sabel. Voor en na de lessen waren veel jongens te vinden bij de loods.

Verder zij nog genoemd de Jongelingsvereniging Eben -Haëzer, de zangvereniging Euphonia, het muziekgezelschap Euterpe, terwijl Podokeia ontdooide als het flink gevroren had.

Curieus is het kortstondige bestaan van een eigen, handgeschreven krant met een oplage van één exemplaar, die eens per twee weken uitkwam eind jaren ’80, beginjaren ’90, onder de naam “Vera, Vox Zettensis”. Vaardige tekenaars verzorgden de illustraties. De lezers verslonden krant van a tot z. Het zal een soort uitlaatklep geweest zijn voor kleine ontevredenheden. Hij was kritisch van toon, de artikelen waren vaak onder pseudoniem geschreven en werden regelmatig het slachtoffer van rectorale censuur. Quod novum?

Men ging er intussen prat op die censuur te ontwijken “door onze schitterende bekwaamheid om de taal te gebruiken om onze gedachten te verbergen”, zodat zij uiteindelijk weinig uithaalde. Alle exemplaren waren tot op heden, 1925, verdwenen. Of daar in het heden van thans verandering in gekomen is weet ondergetekende niet.

En hier eindigt het verhaal over het leven op het gymnasium van Zetten

Elias Huygen.